Décharge pakt prettig uit voor de (oud-)bestuurder

Aansprakelijkheid van de oud-bestuurder voor de gevolgen uit het aangaan van een overeenkomst voor een miljoenenproject ter zake de ontwikkeling van onroerend goed wordt afgewezen, ondanks dat de overeenkomst door de bestuurder is aangegaan (i) zonder de vereiste toestemming van de Raad van Toezicht, (ii) zonder (afdoende) financiering(svoorbehoud). (iii) zonder sluitende business case en (iv) zonder voorafgaand ook maar een huur- of verkoopovereenkomst met betrekking tot de te ontwikkelen woningen en commerciële ruimten te hebben gesloten. Waarom? De algemene vergadering verleende de bestuurder (ongeclausuleerd c.q. zonder voorbehoud) décharge, wetende van de ernstige problemen tussen de Raad van Toezicht en de bestuurder over diens onverantwoorde handelswijze en de schorsing en juridische procedures van dien [1].

Décharge is vaak een vast agendapunt bij BV’s, NV’s, coöperaties, verenigingen, etc. op de jaarvergadering. Het verlenen van décharge betekent in beginsel dat de rechtspersoon bestuurders en toezichthouders ontslaat van aansprakelijkheid voor schade die de rechtspersoon eventueel leidt als gevolg van onbehoorlijke taakvervulling. Een décharge geldt dus met betrekking tot de interne aansprakelijkheid van bestuurders, dus in verhouding tot de rechtspersoon. Décharge heeft betrekking op de informatie die aan de algemene vergadering is overlegd.

In het onderhavige geval staat vast dat de Vereniging Huis & Erf ernstige schade lijdt door de handelwijze van de oud-bestuurder in verband met een specifiek onroerend goed project. De aansprakelijk van de oud-bestuurder op grond van art. 2:9 en art. 6:162 BW stuit echter af op de verleende décharge: de algemene vergadering was regelmatig geïnformeerd over het conflict tussen de Raad van Toezicht en de oud-bestuurder, wat ook in het bestuursverslag is vermeld. Ondanks dat het project (dat later tot schade heeft geleid) aan de orde is gekomen tijdens de algemene vergadering, met inbegrip van het feit dat de Raad van Toezicht niet was geïnformeerd over het aangaan van de overeenkomst ter zake het miljoenenproject, dat de financiering niet rond was en dat er geen sluitende business case was, heeft de algemene vergadering zonder voorbehoud décharge verleend. Om die reden komt het hof, net als de rechtbank, tot het oordeel, dat de (interne, dus van de bestuurder jegens de rechtspersoon) aansprakelijkheid op grond van art. 2:9 BW als op grond van art. 6:162 BW, moet worden afgewezen.

Décharge staat in de weg aan een art. 2:9 BW-vordering én art. 6:162 BW-vordering van de vereniging op de oud-bestuurder, omdat beide vorderingen hetzelfde beogen: het verhalen van de schade op de oud-bestuurder voor diens taalvervulling. Op basis van hetzelfde feitencomplex kan een bestuurder zowel onbehoorlijk bestuur als onrechtmatig handelen jegens de rechtspersoon worden verweten. Om die reden wordt in de rechtspraak aangenomen dat voor een succesvol beroep op art. 6:162 BW de bestuurder een ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt. De toerekeningsmaatstaf van art. 6:162 BW wordt ingekleurd door de norm (en hogere drempel) van art. 2:9 BW (zie onder meer Holding Nutsbedrijf Westland, ECLI:NL:HR:2007:AZ3535). Over de samenloop van beide vorderingen en de relatie tot décharge is tot nu toe nagenoeg geen literatuur of rechtspraak bekend. Meestal wordt simpelweg gesteld dat vorderingen op basis van art. 6:162 BW niet worden geraakt door décharge, wat in ieder geval klopt voor art. 6:162 BW-vorderingen die door derden worden ingesteld (externe aansprakelijkheid). Of een vordering van de rechtspersoon zelf (interne aansprakelijkheid) uit hoofde van onrechtmatige daad afstuit op décharge, hangt – net als bij een vordering op grond van art. 2:9 BW – af van de tekst en de reikwijdte van het betreffende déchargebesluit. Aangezien de tekst van het besluit vaak algemeen is, zal vaak gesteld kunnen worden dat de décharge alles dekt, en dat pakte in het onderhavige geval prettig uit voor de bestuurder.

Conclusie
Kortom, de aan de oud-bestuurder verweten gedragingen vallen onder de (algemene) kwijting die aan de bestuurder is verleend. Sneu is nog wel dat de interim-bestuurder die was aangesteld tijdens de schorsing van zijn voorganger die aansprakelijk gehouden werd, namens Huis & Erf uitdrukkelijk alle rechten voorgehouden had, waaronder – waarschijnlijk – de rechten van Huis & Erf om haar oud-bestuurder aansprakelijk te stellen voor de door Huis & Erf geleden schade als gevolg van zijn onbehoorlijk bestuur. De algemene vergadering is echter het orgaan dat namens de vereniging décharge verleent en daarmee afstand doet namens de vereniging van het recht om een interne aansprakelijkheidsvordering in te stellen, ondanks het voorbehoud van de nieuwe bestuurder. Het heeft er alle schijn van dat de algemene vergadering onvoldoende kundig was (bijgestaan) om te overzien wat het effect van de décharge zou zijn. Het lijkt in dit soort gevallen dus raadzaam de algemene vergadering goed te informeren over de betekenis en het effect van het nemen van een déchargebesluit.

[1] Hof Amsterdam 22-10-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3820

Top